Rokjesdag? Wanneer dan? Over een maand ongeveer, op 22 april is het 3 jaar geleden dat één van ons land’s beste collumnisten onze tijd heeft verlaten. Elk voorjaar, als de eerste zonnestralen zich zo doen gelden dat je als vanzelf op een terrasje wordt getrokken, moet ik even aan Martin Bril denken. Onder het genot van een biertje. Afgelopen woensdag was dit. Op het terras van De Sjoes in Roosendaal. Want ja, als de zon schijnt, smaakt nergens een biertje lekkerder. Hoewel het nog maart was, en nog te fris voor rokjesdag, vroeg ik mij dus af wie nu bepaalt wanneer het precies rokjesdag is. Welnu, dat bepalen de dames, in grote getalen, in samenspraak met de zon. En niemand anders, volgens Bril. Niet 1 rokje telt, nee, het is die zonnige dag waarop plotseling alle vrouwen bedenken dat dit de dag voor hun eerste rokje is. Uit respect voor Martin Bril en gewoon omdat vandaag zo lekker de zon schijnt, hier nog eens even de mooiste voorjaarscollumn die ooit geschreven is:
Rokjesdag, COLUMN, door Martin Bril, gepubliceerd op 16 april 2004
De dag begon glorieus. Toen ik naar buiten keek, zag ik aan het einde van de straat een vrouw de hoek omslaan die een rok droeg, met daaronder blote benen.
Ha, dacht ik, rokjesdag.
Misschien was ik nog wat slaperig, want toen ik later de stad inging, viel de oogst aan rokjes en blote benen tegen. Ik begon ook te twijfelen aan het belang ervan. Misschien was dat ook van invloed op de waarneming.
In het koffiehuis werd ik opgewacht door de uitbater. Hij stond glunderend achter zijn toonbank en op de vraag hoe het ging, antwoordde hij volmondig ‘goed’.
Mooi zo.
Hij voegde er aan toe dat de lente was begonnen – hij had alweer volop van de natuur genoten. Hij knipoogde niet, maar ik begreep wat hij bedoelde en nam een tafeltje aan het raam. Het terras was opgebroken en de man die het opnieuw moest betegelen zat verderop een boterham op te peuzelen.
Een half uur later was er nog geen rokje voorbij gekomen, maar ik kon me niet voorstellen dat de uitbater mij er tussen nam. Zijn goede humeur moest bovendien érgens vandaan komen, zeker nu hij geen terras had en dat met zulk mooi weer.
Ik vertrok.
Ik had geen zin me uit het veld te laten slaan en liep naar het centrum van de stad. Het aantal naveltruitjes steeg. Ik ben daar geen fan van, maar putte er toch moed uit. Aan de andere kant: wat kon mij het schelen? Al liepen alle vrouwen naakt rond, of in hobbezakken – had ik niet iets beters te doen?
Ja, natuurlijk wel.
Alleen: het schoot me niet te binnen.
Bij de boekhandel trof ik het eerste rokje. Het was trouwens een rok, een geducht exemplaar van stevige, zwarte stof. Hij viel tot ver voorbij de knie, nog net niet tot op de enkel. Er hoorde ook een vrouw bij en die duwde een kinderwagen, waar een baby in lag te slapen. Aan haar voeten droeg ze sandaaltjes en felgroene sokken, waarvan er één lubberde.
Tsja.
En nu het mooie: de wind streek over het plein voor de boekwinkel. De vlaggetjes aan de ijscokar begonnen meteen blij te wapperen. Daarna was de wind nog net bij machte om de zwarte rok boven de groene sokken even op te tillen. Het kostte zichtbaar moeite, maar het lukte en dat leverde twee onvergetelijk blote benen op, heel even maar, gelukkig, want ze waren er nog lang niet aan toe, aan de zomer, die twee witte benen boven die groene sokken waarvan er eentje zo sympathiek was afgezakt.
Uitgeput ging de wind liggen.
Rok, sokken, sandalen, kinderwagen, baby en moeder verdwenen uit beeld, ze hadden niets in de gaten gehad. Ik was weer alleen met de vraag of het nu rokjesdag was of niet. Het leek me van niet, nou ja, dan maar niet ook.
Ik liep naar huis.
De hemel was blauw, maar hier en daar dreef wat bewolking. De zomer had zich duidelijk aangediend, maar was ook nog ver weg. Morgen weer een dag, meer houvast is er niet.
Bron: De hierboven gepubliceerd collumn is in 2004 geschreven door Martin Bril. Na zijn overlijden in 2009 publiceerde “Fokke en Sukke” dit hieronder als troost:
